Het gebed

Het laatste zonlicht%d0%bd%d0%b5%d1%81%d1%82%d0%be%d1%80%d0%be%d0%b2-01
viel over haar gezicht;
Het kuste haar haren,
haar voorhoofd en handen.

 

Teder omfloerste het
haar starre gebaar;
Totdat het zich terugtrok
langs vochtige wanden.

 

De duisternis gleed
als ’n habijt om haar heen;
Vervulde de ruimte,
verschool haar gezicht.

 

In haar ziel brandde doch
het grootst mogelijk vuur;
En haar hart was nog slechts
op dat Ene gericht.

 

In haar gebed daalde
daarom een zuiverheid neer,
die langzaam, maar sterk
door haar wezen heen voortschreed.

 

Alleen haar gelaatstrekken
glansden heel zachtjes op,
toen het voltooid was:
haar goudblinkend bruidskleed.

 

 

 

 

Volgende bladzijde –>

 

© Jojanneke Noomen